Geschrapte passages
Opnieuw per vliegtuig naar Teheran
Gemoedelijke sfeer tijdens de reis
Het doet allemaal vertrouwd aan wanneer we onze stoelen in het vliegtuig van Iran Air opzoeken. De eerste keer dat we van Schiphol naar Teheran vlogen, was de gespannenheid groter. Iraanse medepassagiers hebben ons voor we de lucht in zijn alweer weten te roeren met hun enthousiasme. Het lijkt wel of we hen hoogst persoonlijk met een bezoek aan Iran vereren. Terwijl we bij de gate wachten krijgen we in geuren en kleuren de verhalen te horen over hun land van herkomst. Natuurlijk komen er ook de mollahgrappen aan te pas. Bijtende spot en kritiek op het systeem horen daarbij. Maar bovenal zijn het de liefde voor en trots op het vaderland die indruk maken. Bepakt en beladen met spullen voor de familie gaan ze de Airbus binnen. Als Jan een vrouw een handje helpt bij het wegstouwen van haar handbagage, excuseert zij zich mopperend over alles wat ze op aandringen van haar verwanten heeft moeten aanschaffen: koptelefoons, DVD-speler, laptop, pannen, scheerapparaat, sjaals, T-shirts, en speelgoed voor de kids. ‘Totaal overbodig’, verzucht ze. ‘In Teheran koop je dezelfde spullen voor minder geld, maar ja, het moet in het Westen zijn gekocht, anders deugt het niet, hè. Ze denken maar dat wij het hier makkelijk hebben en ons alles kunnen permitteren. Hoe duur het leven in Nederland is, daar hebben ze geen idee van, maar ja, je kunt het ze ook weer niet kwalijk nemen. Even later gaat ze verder: ‘Mijn zoon en dochter zijn thuis in Leiden gebleven, weet u, vanwege hun studie.’
Visum vereist
Ongemerkt zitten we al boven de wolken en lopen de eerste passagiers door het gangpad. Tussen hen door bewegen zich vriendelijke stewards en stewardessen, die de mensen vragen wat ze willen drinken en eten. Het Iraanse stel achter ons spreekt Engels en informeert of we familie in Iran hebben. Ze komen uit Toronto en raken helemaal in de war van ons ontkennende antwoord. We denken dat ze het vreemd vinden dat we zomaar op eigen houtje gaan. Want het handjevol buitenlandse toeristen dat Iran als bestemming kiest, maakt meestal deel uit van een groepsreis georganiseerd door een particuliere Iraanse agent of een touroperator. Maar als we vertellen dat we in Nederland en in Teheran Iraanse vrienden hebben, leunen ze gerustgesteld achterover in hun stoel. Voor wie zijn Iraanse familieleden gaat opzoeken vanuit Canada, de Verenigde Staten of Australië, is Schiphol een belangrijke transferhaven. Want rechtstreekse transatlantische vluchten zijn er niet. Een Iraanse Canadees op de stoel achter het echtpaar is razend. Zijn Canadese vriendin kon niet mee, omdat zij geen visum kreeg vanwege het ontbreken van diplomatieke betrekkingen tussen de twee landen. Bij de aanvraag van onze toeristenvisa hebben we alleen onze status van gepensioneerd leraar geschiedenis ingevuld en de vermelding archeoloog achterwege gelaten, evenals die van publicist. Dit om te voorkomen dat een ambassademedewerker een reden zou kunnen vinden om ons een voet dwars te zetten. Voor de Iraanse overheid is het niet ongewoon buitenlandse archeologen te associëren met spionage-activiteiten. Mensen die van plan zijn over Iran te schrijven dringt deze ongevraagd een Engelssprekende gids op. Als toeristen kunnen we ons evenwel vrij door het land bewegen zoals we vorig jaar hebben ervaren.
Van het nieuwe naar het oude vaderland
Onder de medepassagiers bevinden zich nogal wat expats van het Amerikaanse continent. Veel meer dan de Iraanse Nederlanders vereenzelvigen zij zich met hun nieuwe vaderland. Ze praten over zichzelf als geslaagde Amerikanen of Canadezen met een mooie carrière. Ze hebben zoveel kunnen bereiken doordat ze in de nieuwe omgeving een hechte groep vormen. Samen viert men ook de tradioneel Iraanse feesten. Je voelt met hoeveel gemak ze omgaan met hun Iraans-westerse identiteit. Het islamitische aspect is daarvan alleen in culturele zin nog onderdeel en heeft weinig van doen met religieuze gevoelens. Godsdienstig zijn de meesten dan ook naar eigen zeggen niet. Aan ramazan wordt niet gedaan, er wordt niet gebeden of naar de moskee gegaan. Nu vliegen ze naar Iran om samen met hun verwanten de voorjaarsvakantie door te brengen, die begint met Nowruz, het Iraanse Nieuwjaarsfeest op 21 maart. Ze tonen ons foto’s van vorig jaar: dames die stralend uitgedost in schitterende japonnen staan tussen muzikanten en groepjes lachende kinderen, kleine meisjes in snoeperige jurkjes afgezet met stroken en ruches.
Perzisch bewustzijn
In het gangpad bij de toiletten mengt zich een medepassagier uit Californië in een onderonsje tussen twee stewardessen, die zich minzaam naar hem toewenden in hun donkerblauwe, beschaafd afgeklede mantelpakjes: ‘I am a Zoroastrian’, profileert hij zich. Hoewel nog geen kwart procent van de inwoners van Iran het oeroude geloof van de zoroastriërs is trouw gebleven, is de religieuze symboliek in veel wijder kring gemeengoed. Volgens de Californiër is Iran vergeleken met de Arabische landen nooit een echt islamitisch land geweest. ‘Daarom gaan Europeanen er zo graag met vakantie’, draait hij zich half naar mij om. ‘Het Perzische bewustzijn is er te sterk aanwezig.’ Mijn nieuwsgierigheid naar dit specifiek Perzische bewustzijn groeit met de dag. Zullen we ooit ervaren wat dit inhoudt bij het volgen van ‘De Koninklijke Weg’?
Trendy sluiers
Door het levendige contact met de andere passagiers is de afstand van ruim vijf uur vliegen in een mum van tijd overbrugd. Wanneer we beneden ons de zee van lichtjes van Groot-Teheran met zijn 14 miljoen inwoners zien opduiken, halen de meeste vrouwen een spiegeltje uit hun handtas om hun make-up wat bij te werken. Sjaals of hoofddoekjes worden rechtgetrokken. Als ze niet met Iran Air zouden vliegen, zouden ze nu pas de verplichte hijab aantrekken. Zelf ben ik tijdens de reis alweer zo gewend geraakt aan het bedekken van mijn haar dat ik er niet eens meer bij stilsta. Toen ik voor ’t eerst naar Iran ging, had ik gedacht dat het me moeite zou kosten om overal gesluierd rond te lopen, maar de dunne sjaals wegen zo weinig dat ik gewoon vergeet dat ik er een draag. Om mij heen zie ik maar weinig vrouwen die hun gelaat in natuurlijke staat zonder lipstick en crèmes aan de wereld tonen. Vooral de jonge vrouwen zien er even trendy en verzorgd uit als in Teheran. Daar reiken de manteaus nog maar net tot aan de knie en omsluiten hun figuur zo strak, dat de vrouwen een uitgesproken sexy aanzien krijgen. De bijpassende sluier, die een deel van het kapsel vrijlaat, geeft aan het geheel een fleurig accent. De ideologen van de kledingvoorschriften hebben het duidelijk moeten afleggen tegen de zelfbewuste en kokette generatie van Iraanse vrouwen. Kennelijk zit er voor de hoeders van de islam niets anders op dan de situatie te gedogen.
Onwillekeurig moet ik terugdenken aan de traditioneel in chador gehulde grootmoeder, die vanaf een bankje toezicht hield op haar spelende kleinkind in één van de groene plantsoenen met kinderspeelplaatsjes en minnekozende paartjes die overal in Teheran te vinden zijn. ‘Heeft u het niet warm met die hoofddoek?’ was de eerste zin waarmee ze het gesprek vorig jaar had geopend. Het was waar, het was erg benauwd voor de tijd van het jaar. Toch kon ik haar geruststellen: ‘Een beetje bescherming tegen de zon en het stof is wel prettig.’ Ze knikte me vriendelijk toe. ‘Gelukkig’, zo ging ze verder, ‘zijn de mullahs zo verstandig om de jongeren niet al te veel op de huid te zitten met hun voorschriften. Ze kunnen ook moeilijk anders, want de nieuwe generatie vrouwen laat zich de wet niet voorschrijven. Wat wil je? Ze zijn jong en experimenteren. Zouden de mullahs daar geen rekening mee houden, dan zouden ze het vuur alleen maar aanwakkeren, want de jeugd is veel opstandiger dan wij. En wie wil er nu herrie om een lap stof die wel praktisch is maar niet mooi? Soms begrijp ik niet, waar de jongeren het geld vandaan halen voor al die modieuze kleding die nog snel vuil wordt ook. Het leven in Teheran is toch al zo duur.’ Ja, dacht ik, de chador is tijdloos en daardoor in het dragen waarschijnlijk een stuk voordeliger.
Geland op Mehrabad
Een heerschap met stevig postuur en donkere krullenbos probeert onze aandacht te trekken. ‘Wat een zooitje is het hier’, roept hij met stemverheffing in het Nederlands. ‘Gaat er hier ooit wel eens iets normaal? Geen drank, geen seks, geen blote vrouwen, wat mag hier eigenlijk wel? Ik begrijp niet dat ’t allemaal wordt gepikt!’ De mensen in de rij negeren hem. Zo nu en dan werpen de mannen en vrouwen die Nederlands spreken hem een sceptische blik toe. Dit is duidelijk niet de manier waarop men zich in de publieke ruimte opstelt. ‘Volgende keer’, roept hij verder, ‘vlieg ik KLM, geen Iran Air. Het treft dat ik op Schiphol nog een biertje of wat achterover heb kunnen slaan, anders……’ Hij schuift wat dichter naar ons toe en laat weten: ‘Thuis bij mijn broer staat de araq al klaar. Door de familie zelf gedestilleerd! Hebben jullie al eens van het goedje geproefd? Zo niet, dan nodig ik jullie bij deze uit.’ Om van hem af te komen, probeer ik een paar woordjes in het Farsi te wisselen met twee peuters, die om de rij wachtenden heen rennen. Ze verstaan mijn Farsi niet of zijn te beduusd om te antwoorden. Ook onder aanmoediging van beide ouders, die mijn pogingen om hun taal te spreken willen honoreren, blijven ze mij beteuterd aanstaren. De jonge Iraans-Nederlandse vader redt de situatie en informeert waar we logeren. Hij biedt aan ons met de auto van zijn broer bij het hotel af te zetten. Maar daar willen we niet van horen. We weten heel goed de weg en het is niet de eerste keer dat we Teheran aandoen, leggen we hem uit.
Nu is het onze beurt bij de douane. Waar we thuis onderling grappen over hebben gemaakt, gebeurt bijna. De douane slaat de bladzijde met het inreisvisum van vorig jaar op. Als hij op het punt staat zijn mond open te doen, bemerkt hij zijn vergissing. Aandachtig bekijkt hij het geldige exemplaar, brengt de gegevens in de computer in en zet een stempel in onze paspoorten. Daarna schuift hij de reisdocumenten terug, terwijl hij informeert naar het adres waar we verblijven. Het antwoord stelt hem tevreden en we kunnen de koffers van de band gaan halen. Koffers, tassen en pakken schuiven voorbij; daar zijn de onze, heel wat vlugger dan we van Schiphol gewend zijn. Buiten drommen de ophalers dicht opeen in de voor een miljoenenstad wel erg kleine aankomsthal. Handen met boeketten bloemen worden in de lucht gestoken. We zien dat het echtpaar met de peuters zich ook ergens tussen de afhalenden doordringt. Ineens merkt het ons op en zwaait geestdriftig. Iemand, waarschijnlijk de broer van de man, baant zich in de drukte een weg naar de plek waar wij staan. En als hij ons onder geen beding zelf naar het hotel mag brengen, wil hij in ieder geval persoonlijk in het kantoortje een taxi regelen. Als buitenlander in Teheran kun je je onmogelijk verloren voelen.
Verder langs de koningswegen
Vuurplaatsen
Uit het feit dat de naam van sommige Iraanse dorpjes atashgah, ‘vuurplaats’, is, kun je afleiden dat daar ooit zo’n zoroastrisch heiligdom heeft gestaan. Behalve de Sassaniden hebben ook de Parthen en Achaemeniden vuurtempels en -altaren gekend. Van afbeeldingen op munten en rotsreliëfs weten we dat dergelijke heiligdommen een lange traditie hebben en waarschijnlijk teruggaan tot de tijd dat de Meden en Elamieten over autonome koninkrijkjes regeerden. De naam van de maand Azar (22 november – 21 december) in de hedendaagse Iraanse kalender zou verwijzen naar de aanbidding van het vuur. De brandende vlam in de zoroastrische tempels staat voor het licht dat men wel associëert met de almachtige en onzichtbare god Ahoeramazda, die de beschermgod was van de koningen.
Meestal betalen buitenlanders meer
Als we de heuvel bij Rey afkomen, zien we dat we worden opgewacht. Naar het militaire uniform te oordelen is het een soldaat, die zijn dienstplicht vervult met het bewaken van het opgravingsterrein. Voor toegangskaartjes die in Iran verkocht worden rekent men aan toeristen gemakkelijk een veelvoud van de paar luttele centen die inheemse Iraniërs moeten betalen. Meestal is dat geen kwade opzet van de bewakers, maar heeft de overheid het zo geregeld. Gezagsgetrouw als ze zijn overhandigen ze aan buitenlanders zonder blikken of blozen de toegangsbewijzen met de in dollars afgedrukte prijs, terwijl bij de ingang of soms op de achterkant van het biljet zelf de veel lagere prijs in rials staat vermeld. Met name wanneer Iraanse patjepeeërs uitgedost in de duurste maatkostuums en in het bezit van de meest moderne digitale apparatuur slechts het symbolische bedrag betalen, gaat het wel even steken. Deze soldaat weigert ons echter een toegangsbiljet te verkopen. Ook al doen wij ons best om te maken dat hij zich aan de regels houdt, het stapeltje kaartjes blijft onaangeroerd liggen. Waarschijnlijk omdat we de enige bezoekers zijn.
Opgravingsterrein Rey
Uit de conversatie, Farsi vermengd met een beetje Engels, maken we op dat de opgraving inderdaad is hervat, nadat het werk door geldgebrek enige jaren heeft stilgelegen. Hij noemt de namen van voor ons onbekende archeologen. Over de prestaties van de Franse opgravingsploeg die hier aan het begin van de 20ste eeuw heeft gewerkt, is hij wel heel coulant. Waarschijnlijk wil hij geen kritiek uiten, omdat hij ons buitenlanders beschouwt als zijn gasten. Zelf zijn we van oordeel dat de Fransen zich, bijgestaan door andere westerse en Iraanse archeologen, hebben schuldig gemaakt aan schatgraverij. Bovendien hebben ze de opgravingsresultaten niet gepubliceerd, zodat de huidige opgravers wezenlijke informatie missen. Illustratief is het materiaal in de keet, dat overzichtelijk is uitgestald. Speciaal de kleurrijke stukken stucco trekken de aandacht. De meeste zijn versierd met plantenmotieven en geven een indruk van de aard van de tempeldecoratie. De afbeelding van een vis op ware grootte die de bewaker voor ons vanachter andere brokstukken tevoorschijn haalt, is opmerkelijk. In een paar pithoi, die als voorraadpotten dienden, zijn restanten van pollen gevonden. Ze geven aan dat vroeger in de omgeving van Rey graan en gerst zijn verbouwd. Eén pithos bevatte echter een zilverschat van Sassanidische munten voorzien van het portret van de regerende koning.
Shahr-e Rey, ooit groter dan Teheran
Toen Teheran alleen nog bestond als een onbeduidend dorpje, was Shahr-e Rey reeds een echte, goed versterkte stad. Zowel de Meden, Parthen, Sassaniden, Arabieren als Seltsjoeken hebben bescherming gevonden binnen de citadel. Zo’n tweehonderd scherven met inscripties in het Pahlavi, het Midden-Perzisch, de taal van de Sassaniden, die in de omgeving zijn gevonden, liggen nu in het Brits Museum te Londen.
Bron van Ali
De eerste bewoners van Rey, vestigden zich naast de bron aan de voet van de heuvel waarop nog een deel van de oude stadsmuur staat. Het verhaal gaat dat de bron in de oudheid Sorna (soort blaasinstrument) heette, maar bij de invoering van de islam de naam Cheshme Ali, ‘Bron van Ali’, kreeg om de brengers van de nieuwe religie om de tuin te leiden. Als we bij de bron aankomen, zien we weinig meer van enige opgravingsactiviteit, evenmin liggen er tapijten of kelims op de rotsen te drogen zoals te doen gebruikelijk gedurende de Nieuwjaarsperiode. Zou de moderne tijd zijn intrede hebben gedaan? De mannelijke jeugd vermaakt zich in het bassin dat omgeven is door een lelijke cementrand. Schuim en water spatten alle kanten op. De 19de-eeuwse Qajarenvorst Naser al-Din Sjah liet zich met zijn gevolg in de rotsen vereeuwigen. Schaterend gelach weerklinkt als we verschrikt terugdeinzen voor het wild opspattende water. Een leeftijdgenootje van de jongens dat op de kant staat, loopt in zwembroek met ons mee de heuvel op. Hij vertelt dat er in Rey zo nu en dan wordt opgegraven door de universiteit van Teheran en een paar Engelsen. Van bovenaf hebben we een goed zicht op stad en land. We zien niet alleen nog meer tapehs, maar ook het mausoleum van Khomeini, de raffinaderijen en de kolossale hoogbouw van Teheran die kleintjes afsteekt tegen het Alborzgebergte.
Sharbanu; alleen voor vrouwen
De middag is al flink gevorderd en het wordt de hoogste tijd om de metro terug te nemen. Want als onze Teheraanse vrienden voor de avond niets van ons horen, gaan ze denken dat er iets is gebeurd. Dus zien we af van een bezoekje aan de schrijn van Shahrbanu, die trouwens alleen voor vrouwen toegankelijk is. Shahrbanu, de oudste dochter van de laatste Sassanidische koning Yazdagird III, is door het Arabische leger als krijgsgevangene meegevoerd naar Kerbela en daar als slavin verkocht. Hoesein, de kleinzoon van Mohammad en zoon van Ali, zag haar in de bazaar, kocht haar vrij en huwde haar vervolgens. De berg, die ten oosten van Rey oprijst, draagt nog de naam Shahrbanu evenals het bergheiligdom van de godin Anahita dat door de naamsverandering voor vernietiging door de islamitische Arabieren is gespaard.
Museumdag
Vandaag wordt het een museumdag. Eerst willen we nog een keertje naar het Nationaal Museum. Daar staan de pronkstukken uit de Oud-Perzische paleissteden. Daarna hebben we een afspraak met Fariba en Nahid in het Museum voor Moderne Kunst. Voor het Achaemenidisch en Sassanidisch goud in het Reza Abbasi Museum en voor het Kerman-tapijt in het Niavaran-paleis zullen we op ons geheugen moeten vertrouwen. Het beroemde wandtapijt in de hal van het in het noorden van Teheran gelegen paleis toont een wonderlijke mengelmoes van Europese en Iraanse vorsten te beginnen met de Achaemeniden. Vorig jaar frappeerde ons ook de aanwezigheid van Napoleon Bonaparte. Achteraf beschouwd is dat helemaal niet zo gek. De sjahs, die ’s winters het 19de-eeuwse paleis bewoonden, hebben zich immers graag gemeten met de groten der aarde. En vanwege zijn soldatenachtergrond en positie van legerofficier was het voor Reza Sjah natuurlijk bijzonder aantrekkelijk zich op één lijn te plaatsen met de keizer van de Fransen.
Nowruz-maaltijd vult
Nog niet helemaal uitgeslapen na de overvloedige Nowruz-maaltijd die vrienden ons gisteravond hebben voorgezet, beginnen we met een espresso in onze vaste koffieshop. Het is een hip cafeetje met een achttal grenehouten zitjes en een toonbank waarop het koffie-apparaat en een gebakschaal staan. De qalyan, ofwel traditionele waterpijp, zul je hier niet vinden. Daarvoor moet je naar een van de traditionele mannen-theehuizen of de Sofre Khane Sonati, een traditioneel restaurant zoals in het Park-e Shahr vlakbij het Nationaal Museum. De trendy, maar knusse koffieshop in het rommelige straatje is bij ons favoriet. We prefereren deze boven de hypermondaine koffiebars die rond de Khiaban-e Vali Asr liggen.
Gedurfde hoofddoekjes
In ons koffieshopje zijn we nog nooit aangesproken door de overwegend Iraanse jongeren die hier komen. Ze zijn voornamelijk met elkaar bezig. Er wordt flink gegiecheld en geflirt. De jongens en meisjes zien er vlot uit, maar een tikkeltje overdone. Het is evident dat ze uit families komen die wat te besteden hebben. Hier wordt de islamitsche dress code ontdoken. De jongens gaan formeler gekleed dan de doorsnee student in Nederland. Een enkeling draagt zelfs een das, maar dat is uit protest tegen de verbanning van dit westerse kledingstuk door het islamitische regiem. Merkkleding en zonnebrillen zijn populair. De dames hebben hun strakke, pastelkleurige manteaus vanboven losgeknoopt. De sjaals of hoofddoekjes zijn zover naar achteren geschoven, dat ik niet begrijp dat ze blijven hangen. Een studente heeft de hare maar helemaal afgedaan en deze rust nu als een losse flard op haar schouders. Onwillekeurig dringt zich het beeld op van de heldinnen van het witte doek uit de jaren vijftig: precies als dezen trekken ze af en toe aan hun sigaret en laten de rook zachtjes tussen hun felgeverfde lippen naar buiten kringelen. Behalve in de koffiebars en kunstgaleries zie je Iraanse vrouwen nooit in het openbaar roken, of het moet stiekem zijn, weggedoken in een hoekje van een park. Het mannelijke gezelschap dat wel overal rookt, verplaatst zich wanneer iemand in de omgeving last heeft van de rook. In het Mellatpark aan de Vali Asr in het noorden van de stad heerst onder de uitgaande jeugd dezelfde losse sfeer als in de koffieshops. Terwijl de muziek uit de luidsprekers naar buiten knalt, zien we er heel wat verliefde paartjes dicht tegen elkaar aan een sigaretje delen.
Museumbezoek onder deskundige begeleiding
Fariba, haar vijftienjarige zoon, en schoonzus Nahid met haar twee dochters kijken al naar ons uit. Zodra we elkaar in de hal van het Museum voor moderne kunst hebben begroet, vraagt Fariba: ‘Willen jullie nu direct de tentoonstelling zien of eerst wat eten? ‘We willen heel graag de miniaturen zien, en speciaal de voorstellingen die gaan over verhalen uit de Sjahnameh, “Het Koningsboek”. Kan dat?’ Wat ons in het nationale epos van de dichter Ferdowsi zo aantrekt zijn de verhalen over de Achaemenidische en Sassanidische koningen, die hij aan het einde van de tiende en begin elfde eeuw heeft opgetekend. ‘Er zijn schitterende schilderingen van gemaakt’, klinkt het in koor. ‘Die daar komen uit het exemplaar van Tahmasb. Hebben jullie daarvan wel eens gehoord?’, vraagt Fariba. ‘In het Westen is het werk, voor zover ik weet, bekend als de Houghton’s Sjahnameh. Het was ooit het geschenk van de eerste Safawidische koning aan zijn 8-jarige zoon Tahmasb. De 285 illustraties van scènes uit Ferdowsi’s beroemde dichtwerk zijn vervaardigd door de meest prominente Iraanse miniatuurschilders. ‘Weten jullie’, komt Nahid er tussendoor, ‘dat die Amerikaanse Houghton een groot aantal pagina’s uit het manuscript heeft gescheurd en ze op veilingen te gelde heeft gemaakt? De regering heeft ervoor gezorgd dat 118 van de teruggevonden bladen weer in het bezit zijn gekomen van Iran.’ ‘Maar wel in ruil voor een van de mooiste schilderijen van Willem de Kooning’, sneert Negar, de oudste van de nichtjes. ‘Dat vind ik even erg als de verwaarlozing van de Oud-Perzische geschiedenis!’
Miniaturen uit Sjahnameh
We hebben evenwel geen idee waarom de scène van Ferdowsi zoveel emoties bij hen oproept. De voorstelling is met veel gevoel geschilderd, dat zien wij wel. Het is een bladzijde uit het beroemde manuscript van Tahmasb’s Sjahnameh waarop de eerste dag van een gevecht tussen de twee helden staat afgebeeld. Op een of andere manier heeft de miniatuurschildering iets aandoenlijks. De jongste grijpt de oudere man bijna teder vast aan de sluiting van zijn jasje dat vervaardigd is uit een tijgervel. Van de vingers waarmee de oude man – uit wiens luipaardenhelm naast de pluim een rode roos omhoogsteekt – de linkerschouder van zijn jonge belager omklemt, lijkt zoveel kracht uit te gaan dat deze aarzelt met het geven van de genadeslag. Twee soldaten kijken toe hoe het gevecht zal aflopen, terwijl ze de fraai uitgedoste paarden van de helden in toom houden. In de linkerbovenhoek verwondt een leeuw een jonge gazelle. De nagels van zijn linkerklauw klemt hij precies zo om de onderrug van het jong als de oude man zijn vingers om de schouder van de knaap. Kennelijk kondigt het tweegevecht van deze dieren de afloop van het gevecht tussen de helden aan. De setting waarin het gevecht tussen de dieren plaatsvindt, heeft meer weg van een lusthof dan van een natuurlijk landschap. Ook de bloesemtakken, groene struiken en een soort lupine die op de voorgrond omhoogschieten passen niet helemaal in de steppe-omgeving waarin de vechtersbazen elkaar naar het leven staan. Konijntjes, vogels en andere dieren kijken toe hoe het gevecht gaat aflopen. Tot in de finesses zijn alle details weergegeven: de haren van de wenkbrauwen, snor en baard, de versierselen op de kleding, de bloedspatten op de romp van het gazellejong, de nerven in de bladeren en de sprietjes van het steppegras. Het lieflijke decor en het gebruik van zachte tinten op de lichte achtergrond verlenen de voorstelling een vredige aanblik die niet spoort met de strijd op leven en dood.
Het verhaal van Ferdowsi
Dan verbreekt Nahid de stilte en vertelt ons het verhaal van Ferdowsi dat de miniatuurschilder heeft weergegeven. ‘Rostam, die door de inwoners van Iran wordt beschouwd als de dapperste leeuw, laat zich verleiden door een schone Turkse prinses, Tahmina. Zij vleit hem en zegt dat ze een zoon wil baren, die zijn gelijke zal zijn in moed en kracht. Als tegenprestatie belooft zij dat ze zijn gestolen paard Rakhsj voor hem zal terugvinden. Rostam, onder de indruk van de kennis die ze bezit, gaat gretig op haar voorstel in en brengt de nacht met haar door. In die nacht geeft hij haar het zegel dat hij aan zijn arm draagt. Als er een zoon geboren zal worden, moet zij het om diens arm binden als een teken van zijn vaderschap. De volgende morgen staat zijn paard inderdaad op hem te wachten. Rostam keert terug naar Iran. Na negen maanden geeft Tahmina de geboorte aan een zoon die de kracht en moed van zijn vader heeft geërfd. Ze noemt hem Sohrab. Op z’n tiende is hij al sterker dan een man. Omdat hij dreigt zijn moeder te verlaten als zij hem niet vertelt wie zijn vader is, vertelt ze hem over Rostam. Tegen de zin van Tahmina verzamelt hij een leger van strijdbare Turken. Sohrab wil namelijk zowel zorgen dat zijn vader op de Iraanse troon komt als voor zichzelf het koningschap in zijn eigen land bemachtigen. Hij gaat er van uit dat hij – met zijn vader Rostam – de sterkste ter wereld is en dat geen enkele krijgsman het tegen hem zal kunnen opnemen. Zonder dat een van beiden het weet raken vader en zoon met elkaar slaags.
Iraanse vrijgevigheid
We willen afscheid nemen van onze gidsen, die ons met zoveel geestdrift hebben ingevoerd in de Sjahnameh. Ze laten ons echter niet zomaar gaan. Eerst moeten we nog proeven van het speciale amandelijs, dat in het Lalehpark, ‘het tulpenpark’, wordt verkocht. Voor de ijskiosk ontstaat het gebruikelijke gevecht over wie de ijsjes mag betalen. Beide Iraanse vriendinnen bezweren dat de eer aan hen is. We moeten er weer aan wennen dat je met Iraanse vrienden niet gewoon de rekening kunt delen. Soms lijken Iraanse gewoonten zo te zijn overgenomen uit de tijd dat de oude Perzen elkaar met geschenken overlaadden. Presentjes die ze voor je meebrengen beperken zich zelden tot een bosje bloemen. En, ‘O wee’, instrueer ik Jan, ‘toon nooit te veel interesse in het reisboek of de atlas van je Iraanse gastheren, want dan draag je die de rest van de reis met je mee; prijs ook niet uitbundig een voorwerp in het huis van de familie die je heeft uitgenodigd, want voor je het weet moet het ook mee in de reistas.’ Maar ………. zulke hartelijke vrijgevigheid, waar vind je die nog?
Niet-democratisch stemmen? Dat kan.
Khosrow vertelt hoe hij in Teheran moeilijk kan wennen. Alles is zoveel lelijker geworden. Maar ook in LA had hij het lang niet altijd naar zijn zin. De mentaliteit van de Amerikanen ligt hem niet, te ruw, te gehaast, te oppervlakkig, maar ze hebben hem wel geleerd wat democratie in de praktijk betekent. ‘Democratisch handelen moet je leren. Dat is moeilijk voor mensen die daarin niet zijn opgevoed. Kwetsbare groepen en oudere dorpelingen worden in Iran misbruikt door de hardliners. Bij de laatste verkiezingen keek ik vanuit mijn raam precies op het stembureau. En wat zag ik? Letterlijk busladingen mensen werden aangevoerd. Een en hetzelfde oude vrouwtje zag ik wel tot vijfmaal toe met een stembiljet naar binnen lopen.’ ‘Mensen, zoals wij’, zegt Parwaneh, ‘gaan niet meer stemmen. Of verkiezingen nu eerlijk verlopen of niet: Rafsanjani was geen alternatief voor Ahmadinejad. Beiden zijn even corrupt, de een moest het hebben van de nieuwe rijken en de ander van de armen. De overige kandidaten hadden geen schijn van kans. De lange weg die Iran heeft af te leggen naar een echte parlementaire democratie maakt ons moedeloos. Er wordt van bovenaf steeds meer dwang uitgeoefend: bijna iedereen op mijn werk doet nu mee met het middaggebed. Ik ben bang dat ik straks mijn baan kwijtraak.’
Struikelen in Qom
‘Ik zal jullie het echte Iran laten zien.’ We begrijpen nu beter waarom de chauffeur zich vanmorgen zo verzette tegen ons programma. Toch zijn we niet van plan in te gaan op zijn suggesties. Ik wil Qom niet overdoen: de moeite alleen al die ’t mij gekost heeft om niet over de gehuurde chador te struikelen doet mij afzien van een hernieuwd moskeebezoek in de stad waarin de meeste geestelijken hun opleiding hebben genoten. De ons in het vooruitzicht gestelde sohan, een kleverige versnapering met pistachenoten en saffraan die overal in Qom te koop is, verandert daaraan niets.
Kashan en nederzettingsheuvel Tapeh-e Sialk
We zijn opgelucht als we na zo’n 200 kilometer Kashan naderen, waar de fruitbomen en populieren boven de lemen muren uitsteken. Onze chauffeur heeft zich neergelegd bij de gedachte dat hij ons niet zal rondleiden in de gerestaureerde 19de-eeuwse huizen van de Qajarfamilies en de Baq-e Fin, de paradijselijke tuin. Tapeh-e Sialk ligt op ongeveer vijf kilometer ten zuidwesten van Kashan aan de westrand van het uitgestrekte woestijngebied. Het is één van de grootste nederzettingsheuvels van het land. Te oordelen naar de vondsten die verspreid zijn over musea in verschillende werelddelen, moet de 8000 jaar oude tapeh wel een belangrijk handelscentrum zijn geweest. Al vroeg zijn er banden geweest met de oudste nederzetting van Shahr-e Rey en rond 3000 v. Chr. verschijnen er de eerste Proto-Elamitische rolzegels en kleitabletten. Er moeten dus nauwe relaties hebben bestaan met Elam in het zuiden. De jongste bewoningssporen zijn van de Meden. In hun necropool liggen paardenbitten en -ornamenten die als grafgiften zijn meegegeven. Het zou ons niet verbazen als de oude handelsweg langs Sialk ook nog door de Perzen is benut wanneer zij van het zuiden naar het noorden gingen.
Bewoning Tapeh-e Sialk door aanwezigheid water
Als de auto het opgravingsterrein met de nederzettingsheuvel opdraait, springt in de droge woestijn direct de vegetatie en de watergeul in het oog. Hiermee is de lange bewoningsgeschiedenis van de plek verklaard. We zijn nog niet uitgestapt of we worden al in het Frans begroet. De bewaker heeft jarenlang gewerkt met het Franse opgravingsteam. Trots wijst hij op de keurig afgestoken profielwand van Tapeh-e Sialk die de basis vormt voor de chronologie van de hele prehistorie in Iran. De Iraanse archeoloog Sadegh Malek Shahmirzadi meent in de lemen constructie die trapsgewijs oploopt de structuur van een monumentale ziggurat te herkennen zoals we die later zullen zien in Choga Zanbil. Mogelijk zijn de inwoners van Sialk kolonisten geweest uit Elam en hebben er verbindingswegen bestaan tussen Sialk en Elam in de huidige provincie Khuzestan.
Het plein Meydan-e Kamal-ol-Molk in Kashan
In Kashan laten we ons door Jawid afzetten bij de Meydan-e Kamal-ol-Molk, het grote vierkante plein op tien minuten gaans van ons hotel. In de schemering slenteren we door het schaduwrijke plantsoen en gaan op ons oude plekje zitten, op de rand van de grote fontein. Eigenlijk wisten we wel dat de science fiction-schrijver met zijn dikke brillenglazen hier nu niet weer zou zijn. Toch zijn we teleurgesteld alleen maar een paar oude mannetjes aan te treffen. We missen de verhalen van de intellectueel in half Engels, half Farsi over zijn lievelingsschrijver Maksim Gorki en over de roman die hijzelf aan het schrijven was. Het boek zou gaan over een buitenaardse wereld, waaruit niemand kon ontsnappen, maar vanwaar je neerkeek op de aarde en alles zag wat daar gebeurde. We konden er toen geen hoogte van krijgen of hij een echte schrijver was of dat hij zo zijn werkloosheid maskeerde. Ik had hem verteld hoeveel ik hield van de in 1935 te Teheran geboren dichteres Forough Farrokhzad. Toen ik een willekeurige dichtregel van haar citeerde, ‘Dar kutsjeh bad miamad’, ‘In de steeg waait de wind’, was de verbazing van zijn gezicht af te lezen. Verder dan die ene regel kwam ik niet. ‘Haar werk is in Iran gecensureerd. Maar als je wilt kun je hier alles onder de toonbank krijgen’, zo verzekerde hij me. Op zijn beurt citeerde hij een lang gedicht in het Farsi van Ahmad Shamlu dat ik nog nooit had gehoord en waarvan ik alleen maar de cadans van de woorden meekreeg. Als ik om mij heen kijk, zie ik in de ogen van de oude mannen de verbazing over onze aanwezigheid. Ik groet beleefd en maak een praatje. Het streelt hen dat wij speciaal naar Iran zijn gekomen om de oude koningswegen te volgen.
Bij de hotelreceptie wacht Jawid om samen met ons naar het restaurant te gaan dat gerund wordt door een Engelse die hier is blijven hangen. Ze heeft ons niet verteld of ze een Iraanse echtgenoot heeft of zich om een andere reden in Kashan heeft gevestigd. In ieder geval zet ze ons een lekkere fesenjun voor, een vleesgerecht met een saus van walnoten en granaatappelsap.
Geen gebaande wegen!
Jawid is voor de zoveelste maal uit zijn humeur omdat hij vandaag met ons langs een aantal hem onbekende Sassanidische vuurtempels van het type chahar taq moet rijden. Hij heeft het bekende verhaal: de tempelruïnes bestaan niet meer, de wegen zijn onberijdbaar, het is verboden of het klopt niet met de route die zijn baas hem heeft meegegeven. Na enig soebatten en wat tomans – waarvan onze rugzak bolstaat aangezien het equivalent van 200 euro’s dikke pakken Iraans papiergeld oplevert – gaat hij door de knieën.
Door naar Esfahan
Via Ardestan rijden we daarna door naar Esfahan waar Parwanehs neef Sharokh ons bij de hotelreceptie opwacht. We nemen gevieren wat te drinken – de heren tevens een kolossale waterpijp – in het theehuis in de ruime hal van het hotel aan de Chahar Baq. Door de glazen wanden slaan we het komen en gaan van hotelgasten gade, net als de Isfahaanse paartjes en groepjes jongemannen die naast ons in het ‘glazen huis’ zitten te roken. Nadat we afscheid hebben genomen van Jawid, wil Sharokh ons direct mee naar huis nemen, maar wij stellen dat nog even uit. Het is een heerlijke lenteavond en we mengen ons onder de Iraanse toeristen die voor de romantische sfeer naar Esfahan komen. Sharokh loopt een stukje met ons op door de drukke Chahar Baq. Wanneer we de winkelstraat oversteken wijst hij ons het politiehokje aan midden op de met platanen omzoomde voetgangersallee die de twee verkeersbanen van elkaar scheidt. ‘Hier kunnen toeristen aangifte doen als ze zijn gerold of anderszins worden lastiggevallen. Maar dat komt in Esfahan bijna niet meer voor’, laat hij er geruststellend op volgen. De politieagent herinnert me aan wat ons vorig jaar in Teheran is overkomen.
Nepagenten in Teheran
Ik vertel het verhaal aan Sharokh, hoe we tegenover het Nationaal Museum de Khiaban-e Iman Khomeini overstaken naar het Park-e Shahr en werden aangehouden door twee mannen met stoppelbaarden in een zwarte auto. Zij identificeerden zich als agenten in burger. Wantrouwig als ik ben vroeg ik beleefd ‘edar-e polis kojast?’, ‘waar is het politiebureau?’, waarop ze langzaam doorreden. Maar vijftig meter verderop stopten ze opnieuw en hielden een echtpaar aan. Aangezien we de mannen in de auto niet vertrouwden, probeerden we een politieagent attent te maken op de situatie. In eerste instantie reageerde die helemaal niet. Toen we echter bleven aandringen zette hij ons de straat over en ging zelf terug naar de plek waarop hij naar het verkeer had staan kijken. Volgens Sharokh hadden we de foute agent aangesproken: hij moest het verkeer regelen en mocht niet de taak van de gewone politie overnemen. ‘In Esfahan zijn nepagenten trouwens hard aangepakt, maar in Teheran opereren ze nog.’ Maar ons verhaal is nog niet af. Jan vertelt verder hoe we naar het echtpaar zijn toe gelopen. ‘Ze hadden met andere Duitse toeristen een rondreis gemaakt door Iran en zouden morgen terugvliegen. De rechercheurs in de auto hadden alleen maar hun paspoorten en geld gecontroleerd op valse euro’s die in Teheran in omloop zouden zijn. “Niets aan de hand dus.” Later, in de Sofre Khane Sonnati Sangalag, een bekend traditioneel-Iraans toeristenrestaurant in het centrum, verscheen de vrouw van het Duitse echtpaar onverwachts weer aan ons tafeltje: “U had toch gelijk”, zei ze. “Toen mijn man zojuist zijn portefeuille pakte om af te rekenen, bleken er meerdere biljetten van vijftig euro te zijn verdwenen. Dat moet vliegensvlug in zijn werk zijn gegaan, want we hebben niets in de gaten gehad. We meenden zelfs te hebben gezien dat ze het geld weer netjes hadden teruggestopt. Gelukkig is het onze laatste dag in Teheran en hebben ze ons genoeg gelaten om kadootjes te kopen.” Toch fideel van deze criminelen’, besluit Jan zijn verslag van het gebeuren.
Chehel Sotun-paleis te Esfahan
Al babbelend passeren we het Chehel Sotun-paleis. Het oorspronkelijke gebouw van vóór de brand zou gebouwd zijn door sjah Abbas, nadat hij zijn hoofdstad in 1598 van Qazvin naar Esfahan had verplaatst. De naam Chehel Sotun, ‘veertig zuilen’, is ontleend aan de twintig houten zuilen die weerspiegeld worden in het waterbekken voor het paleis. In de ranke zuilen van het portaal, ofwel het talar, zoals de Iraniërs zeggen, een overdekt terras, herkennen we waarachtig de invloed van de oude Perzische paleizen van de Achaemeniden.
Plaatselijke mensenrechtenorganisatie
Van Parwaneh hadden we begrepen dat Sharokh lid is van een plaatselijke mensenrechtenorganisatie. Het kost enige moeite hem hierover iets te laten vertellen. Eerst houdt hij de boot af met een grapje dat hij dacht dat onze interesse de Oud-Perzische geschiedenis betrof. Hij benadrukt nog eens hoe aan historische gebeurtenissen van vóór de komst van de islam in het geschiedenisonderwijs een speciale draai wordt gegeven. De prehistorische nomaden en het wereldrijk van de Achaemeniden en hun Sassanidische opvolgers zouden in de nieuwe visie van de mullahs slechts vooruitlopen op de islamitische beschaving welke Iran op een hoger geestelijk plan zou hebben gebracht. En dat de mullahs beweren dat de Iraniërs de islam destijds alleen maar met gejuich hebben binnengehaald, kunnen we zelf nalezen in de toeristische brochures die de regering uitgeeft.
Tenslotte komt het gesprek toch op de verslechterende situatie van de mensenrechten. Vanaf 2002 en 2003 hebben studenten hiertegen massaal geprotesteerd. Een van de meest vooraanstaande juristen, ayatollah Mahmoud Hashemi-Shahroudi, heeft zich al in 2003 in theorie uitgesproken tegen de marteling van gedetineerden en gesteld dat iedere arrestant recht heeft op een eerlijk proces. De praktijk leert evenwel heel anders. ‘Wisten jullie dat Iran in het Midden-Oosten het hoogste aantal journalisten in de gevangenis heeft zitten? Veel Iraniërs maken zich er niet meer druk om. Het inkomen is hun eerste zorg. Ahmadinejad belooft verbetering van de economische situatie. Maar zolang het staatsbudget grotendeels aan brood en benzine opgaat, kan hij weinig uitrichten. Onder professoren en studenten is de corruptie enorm toegenomen. Hoogleraren likken zich in bij het systeem door zonen en dochters van politieke machthebbers hoge cijfers te geven. Kinderen van rijke ouders krijgen tegen betaling een diploma. Een paar maanden geleden nog kwamen studenten in opstand tegen professoren die arme studentes tot seks dwingen in ruil voor het begeerde papiertje. Het is moeilijk om optimistisch te blijven. Via mijn oudere broers die vanwege de oorlog met Irak zijn gevlucht – de een naar Toronto en de ander naar Singapore – blijf ik in contact met de buitenwacht in de diaspora.’
Een betoverende sfeer
Ondertussen zijn we beland op het Meydan-e Imam dat ooit deel uitmaakte van het paleisareaal dat de Safawidische vorst Abbas heeft laten aanleggen. De betoverende aanblik van het immense plein doet ons bij het vallen van de avond even alle ellende vergeten. In het tafereel passen zelfs de zwarte schimmen van de in chador gehulde vrouwen. De sprookjesachtige sfeer wordt versterkt door de in het spiegelende wateroppervlak weerkaatsende lichtkolommen en de ijle stralen van de fonteinen die schuin omhoogspuiten. Koetsiers laten hun sierlijk opgetuigde paarden bedaard rondstappen en speuren vanaf de bok naar klanten. Vanuit de bazaar aan de zijkant weerklinkt het geluid van een late koperslager. Ondanks de royale afmetingen – met ruim 500 x 150 m is het één van de grootste op aarde – roept het rechthoekige plein een intieme sfeer op. Dat komt doordat het aan alle vier zijden is omsloten door twee verdiepingen hoge dubbele arcaden met winkeltjes, slechts onderbroken door de toegangspoort tot de bazaar, het Ali Qapu-paleis, de Sheikh Lotfollah-moskee en de toegangs-iwan tot de grote Imam-moskee.
Op naar de vuurtempel Atashkadeh
Vanuit het hotel gaan we de volgende ochtend al vroeg op weg naar de Atashkadeh, de vuurtempel op de Kuh-e Sangi. Het is onze bedoeling de acht kilometer naar de rots aan de westrand van de stad te lopen. De buurten waar we doorheen komen lijken echter alsmaar naargeestiger te worden en als we het ons niet verbeelden staren ook de mensen ons vijandig aan. Daarom zoeken we de hoofdweg op om een taxi aan te houden. Een verstandig besluit, want er wacht ons een flinke klauterpartij. Dat op de top van de steile rots ooit een Parthische of Sassanidische vuurtempel heeft gestaan, spreekt voor zich, hoewel er niet veel van over is. Volgens de inwoners van Esfahan is de tempel zelfs al tijdens de regering van de Achaemenidische koning Artaxerxes I gebouwd. Op de plaats waar ooit het vuuraltaar heeft gestaan, verrijst nu een ronde toren die daar mogelijk in de 13de of 14de eeuw door de Mongolen is neergezet.
Vandaag is het jom’eh, ‘vrijdag’, de rustdag waarop door Iraniërs ongeacht hun religie niet wordt gewerkt. Het is dan ook bomvol in het restaurant van de Vank-kathedraal in de Armeense wijk. Voor ons wordt een extra tafeltje bijgezet omdat we buitenlanders zijn. Christelijke Armeniërs verschillen in hun kleding en uiterlijk in niets van islamitische Iraniërs. Hetzelfde geldt voor Assyrische christenen, zoroastriërs en joden. Armeense werklieden en hun families zijn door sjah Abbas naar Esfahan gehaald. De rest van de middag slenteren we langs de Zayandeh Rud, de rivier die de stadsdelen van elkaar scheidt. Het gras ziet zwart van de mensen die hier en masse komen picknicken. Ze houden van het water en de karakteristieke, oude bruggen die de oevers met elkaar verbinden.
Pasargadae en het raadsel van de Etruskische oorbellen
Bij een van de tuinpaviljoens in Pasargadae blijft de ingenieur opnieuw staan en vertelt dat onder een 61 cm hoge waterkruik een schat is gevonden. ‘De vele kostbaarheden die deel uitmaakten van deze schat zijn daar waarschijnlijk in de tweede helft van de vierde eeuw v. Chr. begraven toen de legers van Eskander, Alexander de Grote, Perzië binnentrokken. Onder de sieraden bevindt zich een stel oorbellen dat archeologen doet denken aan Etruskische exemplaren die in Italië zijn gevonden. Het is mij een raadsel hoe iemand kan denken dat die helemaal vanuit Italië hier terecht zijn gekomen!’ Nu ziet Jan de kans schoon om zijn visie op het probleem te geven en de aanwezigheid van de Etruskische oorbellen in de schatvondst te verklaren. ‘In Pyrgi, de havenstad van het in Midden-Italië gelegen Caere, heeft de Etruskische koning Thefarie Velianas een tempel laten bouwen. Daarop is bij de bouw een gouden wijdingsplaatje aangebracht met de dateringsformule “toen Ahasveros [de oudtestamentische naam voor Xerxes] koning was en Artanes [Xerxes’ oom] vice-koning”. Alleen al het feit dat hier gerefereerd wordt aan twee Perzische vorsten geeft aan hoever naar het westen de invloedsfeer van de Achaemeniden reikte. Een tweede gouden plaatje verklaart de betrekkingen nader. Dit gedenkt namelijk in het Fenicische dialect van Cyprus – en Cyprus was de Perzische vlootbasis – Xerxes’ overwinning op de Egyptenaren waaraan de koning van Caere als bondgenoot een bijdrage had geleverd door een vloot met soldaten naar Egypte te sturen. De oorbellen’, oppert Jan, ‘kunnen in die tijd dan ook best over zee vanuit Italië naar Perzië zijn geïmporteerd.’ De ingenieur uit Dezful kijkt Jan wat beteuterd aan, kennelijk is zo’n simpele oplossing van het raadsel nooit bij hem opgekomen.
Manicheïsme
Ik hoorde voor het eerst van het Perzische manicheïsme, toen ik in Bulgarije geconfronteerd werd met de Bogomielen. De aanhangers van deze nieuwe religieuze stroming waren sterk beïnvloed door de volgelingen van Mani. Onder leiding van hun dorpspriester Bogomiel gaven zij in de 10de eeuw uiting aan hun onvrede met de heersende sociale ongelijkheid op het Balkanschiereiland. Hun religieuze ideeën drongen tot ver in het Westen door. Daar vormden de katharen, ook wel nieuw-manicheeërs genoemd, in de 12de eeuw de grote middeleeuwse sekte die vooral in Zuid-Frankrijk en Noord-Italië opkwam voor de armen en zich verzette tegen de rooms-katholieke kerk. Het woord ketter is uit de benaming Katharen voortgekomen.
Herinneringen aan Fatma in Turkije
Wat hebben we een goede herinneringen aan de Kizilirmak, de vermaarde Halys van Herodotus, die in het Cappadocische stadje benedenlangs de kadeterrassen stroomt! En ook aan Fatma, de pensionhoudster.
In de herfst van 2006 wachtte Fatma ons iedere avond op, terwijl ze de kleden die over de balustrade van het dakterras hingen weghaalde. Gedrieën genoten we dan van de rode gloed van de zon op de berg die boven de daken van de oude stadswijk uitstak. Ze vertelde dat zelfs het indrukwekkende avondrood haar niet haar tweede vaderland Duitsland had doen vergeten. Jarenlang woonde ze nu alweer in Avanos samen met haar echtgenoot, een tapijthandelaar die in het dorp veel aanzien genoot. Maar iedere dag opnieuw overviel haar het pijnlijk verlangen naar het leven in de Duitse stad. Ze was als pasgehuwde en nog kinderloze vrouw haar man achterna gereisd naar het Duitse Ruhrgebied. Aanvankelijk had ze moeilijk aan de appartementsblokken in Bochum kunnen wennen. Maar doordat een buurvrouw haar de taal leerde, kwam ze aan werk in een modezaak. Tussen de bedrijven door kreeg ze drie dochters.
Fatma terug uit Duitsland
Net toen ze zich helemaal gelukkig voelde in haar nieuwe vaderland, besloot haar echtgenoot dat ze genoeg hadden gespaard om terug te gaan naar Avanos en de tapijtzaak van zijn vader over te nemen. De oudste was toen zes en de jongste nog maar een peuter van een jaar. De baby van toen had voor de zomervakantie eindexamen gedaan, maar het meisje was nog niet toegelaten tot de muziekopleiding die ze wilde volgen. De twee oudsten hadden zich ontwikkeld tot moderne jonge vrouwen. De ene studeerde aan de Universiteit van Istanbul en de andere deed de Lerarenopleiding in Izmir. Ze dacht niet, zo ging ze peinzend verder, dat ze zich wat van de ramazan aantrokken. Ze gingen in alles hun eigen gang en dachten voorlopig niet aan trouwen. Om hun studie te betalen, had ze het pansiyon gestart. ‘Het is zwaar werk en ik kan in het dorp geen hulp vinden’, had ze gezucht. De vrouwen in Avanos wilden volgens haar niet werken. ‘Kijk’, riep ze ’s avonds, ‘daar komen ze weer voor hun iftar-maaltijd en fitre (de aalmoezen gegeven gedurende ramadan). Mijn man staat er op dat ik hen die doe toekomen’, vertrouwde ze ons toe. ‘Als goed moslim doet hij zijn plicht door aan minderbedeelden de sadaka (een geldbedrag) te geven. Zo hoeven deze vrouwen nooit een baan als kamermeisje aan te nemen en kan ik hier alleen het werk doen. Voor mij zijn de mooie jaren die ik in Duitsland had voorbij.’
Nadat haar man had gemerkt dat Fatma ’s morgens wel heel lang bij ons bleef zitten aan de grote houten tafel op het dakterras voor onze kamer, kwam hij de derde morgen zelf het ontbijt van brood, schapenkaas, honing, tomaten, olijfjes, druiven en thee naar boven brengen. We vermoedden dat hij niet wou dat ze zolang met ons kletste. Het gesprek met hem vlotte maar matig. Na een kwartiertje besloot hij naar de moskee te gaan, die zich direct onder het terras bevond. In mijn herinnering zie ik ons nog voor onze kamer zitten op het dakterras met de hoge pithoi en de grote, antieke wagenas met twee wielen. Toen Fatma de ochtend van ons vertrek naast ons neerplofte, realiseerde ik mij dat ze er al enige uren op had zitten. Met ramazan stond ze op zodra het getrommel begon. Jan was die nacht weer wakker geworden van het geroffel. Eerder had hij Fatma bij het ontbijt gevraagd wat het getrommel en gebonk op de deuren te betekenen had. Zij had hem toen uitgelegd dat de trommelaars, als het nog donker was, een rondgang maakten om de mensen te wekken dat het tijd was voor de sahur, het vroege ochtendmaal voor zonsopgang: ‘Voor hun fooi kloppen ze op de deur. Hoewel de mensen hier allang in het bezit van wekkers zijn, willen ze dat de trommelaars de gewoonte in ere houden.’
Nadat Fatma ons die laatste morgen met haar bestelbusje op de kleine otogar van Avanos had afgezet, zei ze nog: ‘Ik houd mij niet aan de ramazan, omdat ik niet gezond ben. Zieken en reizigers mogen het later inhalen.’
De Cilicische Poort
In Mersin weigerde zijn vriend Sadi een prijs te noemen voor het autotochtje. Het betrof een vriendendienst. Bij het eerste het beste benzinestation langs de drukke kustweg tankte hij tien liter, omdat de auto geen brandstof meer had. Toen het op betalen aankwam, bleek Sadi geen geld op zak te hebben. Dus gaven wij hem een voorschot. Voor het traject tussen de twee steile bergwanden die de Cilicische Poort vormen, moesten we vanuit Tarsus de secundaire pasweg door de Taurus op. Dat wisten we absoluut zeker. Maar voor Sadi bestond alleen de snelweg. Op het nippertje konden we verhinderen dat hij de oprit opreed. Gepikeerd zette hij de auto aan de kant. ‘De secundaire weg naar Gülek is uitsluitend voor boerenwagens’, liet hij ons weten. ‘Dat kan wel zo zijn, maar neem hem toch maar. Eerst naar Gülek Bogazi en dan naar de Gülek Kalesi; op de terugweg kunnen we dan op zoek gaan naar de Yol Roma, de oude Romeinse weg’. Na enig soebatten lukte het ons hem te vermurwen. Maar toen hij eenmaal doorhad wat voor spannende route we door de Cilicische Poort volgden, kreeg hij de smaak te pakken. Hij bekende de pasweg met hellingen van meer dan 12% nog nooit te hebben gereden. Vervolgens verbaasde hij zich over de steeds nauwer wordende kloof. Met de raampjes wagenwijd open konden we het water van de bergstroom duidelijk horen stromen. Jammer was alleen dat om de bergtoppen lage wolken hingen waardoor het zicht op de burcht Gülek werd belemmerd. Op de terugweg hadden we de grootste moeite de oude, Romeinse weg te vinden. Sadi wilde echter onder geen beding opgeven, de modderige wegen waarlangs hoge cactussen omhoogschoten voor lief nemend. Links en rechts vroeg hij dorpelingen de weg tot we er achterkwamen dat we om een moskee heen een weggetje steil omhoog moesten rijden. Eenmaal op de kale hoogvlakte ontdekten we al snel het stuk plaveisel. Bij de toegang tot de oude weg had men een Romeinse poort gereconstrueerd. Het was opwindend dat we zo maar over dit Romeinse wegdeel konden lopen. Jan en ik raakten ervan overtuigd dat zich daaronder nog een oude Perzische koningsweg moest bevinden.